Weblog van Leen   |  home |      admin |    Thursday, November 6th   
Waarom die roekeloze sprong?
Nelleke Noordervliet weet zonder breedvoerig te worden toch duidelijk haar gedachten neer te zetten, gedachten die me vaak zeer bekend voorkomen maar zelf niet zo goed op 'papier' kan zetten.
Om ze niet kwijt te raken en er zonder te zoeken nog eens in kan lezen heb in zijn geheel overgenomen van de dite van Trouw.nl, zaterdag 14-06-2008.
De pen tekening die er ook bij was heb ik niet overgenomen, dat 'geloof' ik wel...

Aldus:

Waarom die roekeloze sprong?
Moraal met... of zonder religie
Nelleke Noordervliet

„Wat kan een geloof nu toevoegen, behalve een vals gevoel van veiligheid, een beperkt idee over de waarheid en een slaafs idee over moraal?” Volgens schrijfster Nelleke Noordervliet kunnen mensen heel best zonder religie, ook in debatten over euthanasie of embryoselectie. CDA-Kamerlid Jan Schinkelshoek reageert op haar betoog. „Er spreekt uit die zelfverzekerde vrijdenkerij een hoge pretentie.”

Ik ben katholiek opgevoed. Bij katholieken werd bijbelstudie niet aangemoedigd. Bijbelverhalen waren exotische sprookjes. Je luisterde er met open mond naar. Van uitleg was geen sprake. Wel kregen we omstandig onderwijs in de zonde. Als kind van zes leerde ik het onderscheid tussen goed en kwaad aan de hand van vrome stripverhalen en gele rechthoekjes die de ziel moesten voorstellen met daarop grote donkerbruine vlekken, de doodzonden, en kleine donkerbruine vlekken, de dagelijkse zonden. Biechten en oprecht berouw waren de Vanish Oxi Action van de ziel. Een mooi, kinderlijk en kinderlijk eenvoudig systeem. Een klantenbindertje.

Het beeld van het ’kind’ keert in het Nieuwe Testament met enige regelmaat terug. God is de Vader. De mensheid is het Kind. De implicaties van dat systeem voor de moraal spreken voor zich. Dat het kind volwassen wordt en op eigen benen leert staan, is al even impliciet gegeven in deze metafoor.

Als de kritische lezer die ik later werd, stuitte ik in het begin van Genesis op een lastige opgave. De Schepper laat zich graag de bewondering en dankbaarheid van zijn schepselen aanleunen. Hij bevordert daartoe het brengen van offers. De broers Abel en Kaïn gehoorzamen. Gezien hun onderscheiden werkzaamheden als veehoeder en landbouwer, offeren ze het beste van hun bezit: Abel een jong dier, en Kaïn de vruchten des velds. God heeft geen enkele reden om niet minzaam verheugd te zijn over de kwaliteit van de geboden producten. Toch wijst hij het offer van Kaïn af en neemt hij dat van Abel aan. Houdt hij meer van vlees dan van groente? Is hij zich bewust van de eventuele gevolgen van zijn keuze? Met de uitverkiezing van Abel plaatst hij Kaïn geheel zonder grond buiten de groep, buiten het verbond: jij hoort niet bij ons. Radeloos is Kaïn. Zijn impulsieve reactie: God vraagt een offer van bloed, God prefereert een levend wezen, een eerstgeborene van de kudde, welnu hij zal zijn offer hebben. En Kaïn doodt zijn broer. Vervolgens raakt God vertoornd op Kaïn, hoewel God zelf is begonnen. Kaïn, in opstand tegen ongelijkheid en willekeur, Kaïn de rechtvaardige, wordt gestraft. In Kaïn rijpt het grondeloze besef dat hij niet anders kan dan voortaan op eigen kompas varen.

Mij heeft het lot van Kaïn altijd getroffen, ik begreep hem beter dan ik God begreep, ik voelde hoe het was de onbeminde te zijn, de verlatene, de uitgestotene, de gebrandmerkte. Kaïn wordt de mens die zijn eigen moraal verovert op de omstandigheden, omdat de transcendentie onbetrouwbaar is.

Wanneer religie wordt verstaan als een door mensen bedachte bindende kracht, de band waarover elke handeling in de publieke ruimte wordt gespeeld, dan is een eerste eis: de betrouwbaarheid van die band. Zolang het christendom zich als belangrijkste hoeder van de transcendentie opwierp, hoefde men zich weinig zorgen te maken. De willekeur van het Opperwezen werd gepresenteerd als het hoogste gezag, waarvan de wijsheid de eenvoudige mens natuurlijk ontging.

Ik zie de verleiding daarvan drommels goed. Een enkele maal heb ik zelfs de neiging het moede hoofd in de schoot te leggen, de strijd om onafhankelijkheid en menselijkheid te staken, en me gewonnen te geven aan de onnavolgbare raadsbesluiten van God, Allah, Jahweh, Noodlot of hoe je dat wrede wezen ook maar wenst te noemen en me te schikken in de theologische verdedigingslinies die priesters en voorgangers hebben opgeworpen om de fundamentele slechtheid van het Opperwezen voor het hoogste goed te verkopen. Die theologische verdedigingslinies zijn niets anders dan de menselijke reactie op het onuitroeibare kwaad. Het is allemaal zo begrijpelijk.

De religie – geopenbaarde waarheid – aanvaarden als basis van de moraal heeft voor mij het karakter van een nederlaag. In de godsdienst accepteert de mens zijn tekortkomingen. In de godsdienst sanctioneert hij onrecht, ongelijkheid, uitstoting. In de godsdienst geeft hij het gezag uit handen aan een instantie die geen garantie kan geven dat die gift goed wordt gebruikt.

De noodzaak van een gemeenschappelijke moraal, een overeenstemming over het juiste gedrag – een openbare waarheid – onderken ik. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens – hoe onvolkomen die moderne reprise van de Tien Geboden ook moge zijn – samen met Kants categorische imperatief en Avishai Margalits minimale antivernederingsprogramma bieden me een handvat voor het goede leven. Ik kan daarmee nodeloos lijden voorkomen, mijzelf en anderen beschermen en helpen. Ik heb de basis van een religie niet nodig.

In het schandelijke rapport ’Geloven in het publieke domein’ van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid uit 2006 worden niet-gelovigen uitgemaakt voor potentiële terroristen omdat zij het disciplinerende keurslijf van een geloof missen en er daardoor geen enkele moraal op nahouden. Dat rapport heeft een boodschap: de maatschappij en de rechtsorde zijn gebaat bij geloof. Godsdienst mag. Ja zelfs, zo is de implicatie, godsdienst moet.

Waar komt toch die rancune tegen ongelovigen vandaan? Secularisatie valt niet de ongelovigen te verwijten, maar het geloof. Het is overigens een merkwaardige gedachte dat atheïsme voortkomt uit geloofsafval, dat het een restproduct is, als as na het vuur. Het vertrouwen op de ratio en de menselijkheid is dan koud als de as, terwijl het geloof in het metafysische de gloed van het gevoel heeft. Een groot misverstand. Ratio staat niet tegenover het gevoel. Ratio en gevoel staan naast elkaar tegenover de onverschilligheid en het cynisme.

Een van de minder aangename verschijnselen van de huidige religiositeitsrevival, aangeduid met het zweverige begrip spiritualiteit, is de verstoring van mijn gemoedsrust als braaf atheïst en humanist die de secularisatie hand over hand zag toenemen en de mensheid, althans hier in West-Europa, eindelijk volwassen zag worden. Helaas: men schrok terug voor de al te stoutmoedige sprong naar de eigen verantwoordelijkheid.

Een jaar geleden verkeerde ik enige weken in het gezelschap van een aantal voornamelijk Amerikaanse geleerden en kunstenaars. Ze waren allemaal liberals. Behoorlijk linksig zelfs. Je zou bij hen een afgetekend atheïsme verwachten. Desnoods agnosticisme. Want hoe hoger de opleiding, hoe meer atheïsme. Maar ietsisme en Intelligent Design hingen in de lucht als de stank van een open riool. Tijdens een gesprek met Bob, een intelligente environmentalist met een groot gevoel voor humor en veel kennis van zaken, noemde ik het boekje van Sam Harris, ’Letter to a christian nation’, dat ik toevallig bij me had. Bob wilde dat wel lezen. Uit zijn reactie kreeg ik de indruk dat hij niet echt gretig was, maar me evenmin wilde teleurstellen. Ik gaf hem het pamflet. En hij heeft het gelezen.

Hier moet ik even stilstaan bij mijn gevoelens. Ik voelde me als een Jehova’s getuige die zijn voet tussen de deur zet, nee, ik voelde me als een onderkruiper die de methoden van de vijand overneemt. Ik schaamde me. Zendingsdrang hoort niet bij mij. Zendingsdrang hoort bij religies. Daarom sluit ik niet uit dat de secularisatie, die we de laatste decennia zagen toenemen, een wonderlijk intermezzo zal blijken te zijn, een verzinkend eiland in een oceaan van groeiend geloof.

Goed, ik gaf krimpend van schaamte Bob de ’Letter to a christian nation’. Zelf vond ik het een mooi opgebouwd en behoorlijk onontkoombaar betoog tegen godsdienst. Stap voor stap, vraag na vraag, zet Harris de lezer, gelovig of niet, meer en meer klem. Daar kon Bob toch niet onderuit. Maar daar kon Bob best onderuit. Hij had het met belangstelling gelezen, zei hij. Harris dramde wel erg door en werd daardoor minder overtuigend, vond hij. Uiteindelijk deed de brave Bob wat alle gelovigen en twijfelaars doen in het zicht van de afgrond: ze durven niet te kijken. Ze ontsnappen met de Leap of Faith.

Bij zoveel roekeloosheid blijf ik als aan de grond genageld staan. Ik begrijp niet waar die sprong voor nodig is. Is het nu werkelijk om de schoonheid en de troost? Zijn die niet sowieso ruimschoots in het leven zelf aanwezig en voor iedereen toegankelijk? Wat kan een geloof nu toevoegen aan de wonderbaarlijke werkelijkheid, behalve een vals gevoel van veiligheid, een beperkt idee over de waarheid en een slaafs idee over moraal?

De wetenschappelijke methode komt gelovigen voor als een hopeloos dorre, van ieder gevoel en elke esthetiek gespeende kille kijk op de werkelijkheid. Maar, zei George Bernard Shaw: „Het feit dat een gelovige gelukkiger is dan een scepticus, doet net zo weinig ter zake als het feit dat een dronken man gelukkiger is dan een nuchter man.”

In de praktijk is weinig verschil te constateren tussen het leven van een ongelovige en dat van een gelovige. De afwezigheid van angst voor het oordeel in het hiernamaals bevordert in principe zelfs het levensgeluk van ongelovigen. Het feit dat ongelovigen op elkaar zijn aangewezen om in een onderlinge discussie kwesties van moraal te beslechten bezorgt hun een beter en zinvoller sociaal leven en genereert een zorgzamer aandacht voor de ander dan de gelovige in zijn door een krankzinnig, vaak gewelddadig Heilig Boek bestuurde gemeenschap is beschoren. Fysicus Steven Weinberg zei: „Met of zonder religie zullen goede mensen goed doen en kwade mensen kwaad. Maar om goede mensen kwaad te laten doen – daarvoor heb je religie nodig.”

De gelovige zal argumenteren dat het geloof ook slechte mensen goed kan maken, maar daar gaat het niet om. Een goed geloof mag geen goede mensen slecht maken, en dat gebeurt helaas op grote schaal.

Gelovigen zeggen dat de mystiek en de verwondering om de schepping teloorgaat, wanneer het geloof wordt afgezworen of verlaten. De wetenschappelijke methode om de wereld en de werkelijkheid te bestuderen is in hun ogen een eindeloze digitale weg van nullen en eentjes waar kraak noch smaak aan is, en die de bewandelaars van die weg tot robots maakt, die tot alles in staat zijn en geen onderscheid kunnen maken tussen goed en kwaad.
Niets is minder waar. Juist de complexiteit van het systeem waarvan wij deel uitmaken is een bron van voortdurende verwondering en de aanleiding tot grootse avonturen in onderzoek en verbeelding. Juist de gemakzuchtige sprong naar een Intelligent Design doet afbreuk aan de verbazingwekkendheid van het zijnde. Maar goed, de twist over het geloof brengt ons in de dagelijkse praktijk geen stap verder. Aan deze zijde van de Leap of Faith, in de modder van het dagelijks leven, valt in de moraal nog heel wat met elkaar, gelovig of niet, te verhapstukken.

Ik wil gelovigen uitnodigen om in kwesties van ethiek de eigen, menselijke verantwoordelijkheid niet te ontvluchten door een al te gemakkelijk beroep te doen op een autoriteit die buiten de menselijke orde van de discussie staat. Een beroep op een God en/of een bijbels gebod is een zwaktebod. Een volwassen mens verschuilt zich niet meer achter de broekspijpen van een vader.

Wanneer dat geloof als dooddoener en moreel chantagemiddel uit de weg is, blijft er een terrein over waarop gelijken vruchtbaar met elkaar kunnen discussiëren. Ik kan mij voorstellen dat sommigen met grote aarzeling de verworvenheden van de wetenschap tegemoettreden. Moet alles wat kan en waar liggen de grenzen? Wie beperkt waarom de beslissingsbevoegheid van een ander over diens leven? Mag een mens een ander medeplichtig maken aan beslissingen over leven en dood? Dat zijn geldige en belangrijke vragen.

De antwoorden daarop zijn niet eenvoudig te geven. Het zijn zo belangrijke en complexe vraagstukken dat niemand zich ervanaf mag maken met een beroep op een autoriteit buiten hemzelf. Bij discussies over ingrepen in de natuur zweeft het spook van de eugenetica altijd op de achtergrond. Maar juist in het misbruik van de wetenschap door de nazi’s is duidelijk geworden dat de externe autoriteit van een ideologie dan wel een religie gevaarlijker is dan het zorgvuldige debat tussen verantwoordelijke mensen.

We zijn bij het stellen en beantwoorden van die vragen verantwoording schuldig aan onszelf en aan elkaar. Hebben we geprobeerd nodeloos lijden te voorkomen, hebben we geprobeerd de ander te beschermen en te helpen en hoe hebben we die drie soms tegenstrijdige acties tegen elkaar afgewogen? En steeds weer opnieuw moeten we die weg gaan.

Wie euthanasie voor terminaal zieken goedkeurt, hoeft nog niet hulp bij zelfdoding van zeer depressieve mensen te verdedigen. Wie embryoselectie op het borstkankergen een goede zaak vindt trekt misschien de grens bij een gen met een lager expressierisico of een afwijking met een succesvollere behandeling. Wie even nadenkt over de implicaties van medisch-ethische keuzen weet dat er ongelooflijk veel variabelen meespelen bij iedere casus.

Niet alle leed is te voorkomen. Mens en maatschappij moeten niet ieder risico willen uitbannen. Maar het is onzin te beweren dat lijden zin heeft. Lijden heeft geen zin. Als lijden zin had waren we allen masochist. En het is gevaarlijk wanneer een minderheid haar wil aan een meerderheid oplegt.

Nelleke Noordervliet is schrijfster. Haar laatste roman ’Snijpunt’ verscheen begin dit jaar bij uitgeverij Augustus, Amsterdam (ISBN 9789045701448, euro 20,00). Dit is een bewerking van de tekst die onlangs werd uitgesproken tijdens het symposium ’Over religie en moraal’, georganiseerd door het VU-Podium.