We luisteren vanmiddag naar het Kerstevangelie zoals Paulus het ons vertelt. Wel een beetje kaal, vindt U niet? Nogal een verschil met het Kerstverhaal van Lukas. Lukas vertelt het veel sfeervoller, veel smeuïger met al die details over de stal en de kribbe, over Jozef en Maria, de engelen en de herders in de velden van Efratha. En wat Lukas niet vertelt, dat fantaseren we er zelf wel bij.
Bij Paulus vinden we niets van dit alles. "Toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God zijn Zoon, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet". Punt, uit! De naam van Maria wordt nog niet eens genoemd. Soberder kan het haast al niet.
Toch, gemeente, heeft de Heilige Geest ook dit bericht laten opnemen in het geheel van Gods openbaring omtrent het Kerstfeest. En ik denk, dat het heel goed is om vanmiddag eens nadrukkelijk stil te staan bij dit bericht. Natuurlijk kunnen we het verhaal van Lukas niet missen. Maar zoals Paulus het onder woorden brengt, ontdaan van al die historische bijzonderheden, worden we toch wel heel sterk bepaald bij de betekenis van de menswording van Gods Zoon. De betekenis van Christus' komst komt zo wel heel sterk in het brandpunt van onze belangstelling te staan.
Ik zou die betekenis als volgt willen omschrijven:
JEZUS CHRISTUS WERD DOOR GOD GEZONDEN OM ONS,
MENSEN, HET FEEST VAN GOD TE BRENGEN.
En verwissel feest dan alsjeblieft niet met een paar uren of dagen sfeervolle gezelligheid. Nee, een echt feest geeft veel meer richting aan het leven van alledag. Christus is gekomen om voor ons héél het leven tot een feest te maken. Tot het feest van een leven als Gods kinderen.
In veel landen is Kerstfeest, zoals U weet, een pakjesfeest. Onder de Kerstboom geven familieleden en vrienden elkaar prachtige geschenken. Ook in ons land zijn er meerderen, die het Sinterklaasfeest naar de Kerstdagen verschuiven. Het is echter ontzettend jammer, dat voor tallozen de betekenis van Kerstfeest daarmee dan ook is uitgeput. Toch
is hierin nog vaag de herinnering bewaard gebleven, dat Kerstfeest het feest van de goede gaven is. Maar dan wel van Góds goede gaven. We komen in onze tekst niet voor niets het woord "verkrijgen" tegen. En wát we van God krijgen, wát Hij ons heeft gegeven-we hebben eigenlijk wel honderd Kerstfeesten nodig om het nog maar bij benadering te bevatten. Gelukkig, dat we straks dan ook een eeuwigheid ontvangen om Gods vrijgevigheid naar waarde te kunnen schatten.
Maar wat we nu al kunnen genieten, moeten we natuurlijk niet tot dan uitstellen. Laten we daarom deze woorden van de apostel eens aandachtig in de mond nemen en ze zorgvuldig proeven als een oude belegen wijn van een bijzonder goed jaar en ze daarna indrinken om ons hart daarmee te verheugen.
"Maar toen de volheid des tijds gekomen was...". Dat lijkt toch wel een beetje op dat zinnetje uit Lukas' Kerstverhaal: "En het geschiedde, toen zij daar waren, dat de dagen vervuld werden, dat zij baren zou...". Bij Lukas slaat dat op Maria, die haar negen maanden van zwangerschap vol maakte. Negen maanden lang groeide de vrucht van haar schoot, totdat het voldragen was. En toen bracht zij het ter wereld.
Maar wanneer Paulus spreekt over de volheid van de tijd, dan gaat het niet over de dágen en máánden van Maria's zwangerschap. Maar dan gaat het over de járen en ééuwen van de wereldgeschiedenis sinds de zondeval in het paradijs. Het is het eenstemmig getuigenis van heel het Nieuwe Testament dat met de komst van Christus de tijd tot zijn volheid, tot zijn vervulling is gekomen. Je zou het misschien zo kunnen zeggen: Heel de tijd sinds de zondeval ging zwanger van een heerlijke belofte, was in gespannen verwachting van wat komen zou. Sinds God tot de slang sprak van het zaad van de vrouw, dat hem de kop vermorzelen zou, was er een uitzien naar de dag van zijn komst.
En nu is dit de onmiskenbare duidelijke boodschap van de apostelen en evangelisten, dat de tijd van de verwachting is overgegaan in de tijd van ontvangen; dat de tijd der belofte is afgelost door de tijd van haar vervulling.
De tijd van de verwachting zien we a.h.w. uitlopen op de oude Simeon, die de vertroosting van Israel verwachtte. Maar zijn oude ogen mogen dan het heil zién in de gekomen vervulling, in dat kind in zijn armen. Er kan geen twijfel over bestaan of deze vervulling van de heilstijd is onlosmakelijk verbonden met de komst van Christus in deze wereld. Luister maar naar de lofzangen, die rondom het Kerstgebeuren opklonken. De lofzangen van Zacharias en van Maria en van Simeon. God heeft naar zijn volk omgezien en heeft verlossing gebracht, een hoorn des heils is opgericht. En let er op hoe die verlossing, die redding, dat heil in het héden is geplaatst. Het is niet langer een zaak van de toekomst- dat óók, er blijft nog een verwachting- maar het is vooral een realiteit in het nú. Nu is er verlossing, licht in alle duisternis, redding van de vijanden vanuit de innelijke barmhartigheid van God.
In de Kerstnacht is de gedane belofte, sinds de zondeval telkens herhaald en verdiept, vervuld. Die belofte is dan gerealiseerd en staat sindsdien voor ons in onmiskenbare werkelijkheid. Jezus Christus is de vervuller van de verwachtingen en telkens wordt er aan herinnerd, dat van Hem gesproken was, maar dat Hij nú gekomen is. Zijn komst is het overrompelende nieuwe, dat nu werkelijkheid wordt. Een dóel is bereikt, een wég is bewandeld, een éindpunt is in zicht gekomen.
Wanneer Jezus aan het begin van zijn openbare optreden in Nazareth de boekrol opent bij Jesaja 61, de boodschap aan de ootmoedigen, en als Hij leest van de verbinding van het gebroken hart, van de vrijlating der gevangenen en van het jaar van het welbehagen van de Heer, dan sluit Hij de boekrol en Hij voegt er aan toe: "Héden is dit Schriftwoord voor úw oren vervuld!".
Dat alles bedoelt Paulus met de volheid van de tijd. Dan gaat het om de verschenen werkelijkheid van Gods heil voor de mensen. Dan gaat het om het héden van de heilstijd, de messiaanse tijd van het jaar van Gods welbehagen. Wat verkondigd en geprofeteerd is in de tijd der verwachting, is nu gekómen, nu Híj gekomen is.
En daarom roept Paulus in een andere brief: "Zie, nú is het de tijd van het welbehagen, zie, nú is het de dag van het heil!". Deze tijd is zo bijzonder en zo uniek, dat Christus zijn volgelingen toeroept: "Uw ogen zijn zalig, omdat zij zien en uw oren, omdat zij horen. Voorwaar, Ik zeg U: vele profeten en rechtvaardigen hebben begeerd te zien, wat gij ziet en zij hebben het niet gezien en te horen wat gij hoort en zij hebben het niet gehoord". Wat eeuwen en generaties lang verborgen was, is nú geopenbaard.
We kunnen er niet omheen. Het Nieuwe Testament spreekt van een diep-ingrijpend verschil tussen vroeger en nu. Ja, je kunt zeggen: dé tijd der wereld is met de komst van Christus tot afsluiting gekomen. Het gaat om dé vervulling van dé tijd in absolute zin. Wat er verder nog aan tijd volgt op de komst van Christus heet in de Bijbel het laatste der dagen, de eindtijd. En ook al duren die laatste dagen alweer twintig eeuwen, dat neemt niet weg, dat de beslissing al gevallen is. En dat de nieuwe tijd ís ingegaan.
Het is dan ook niet voor niets, dat we met de geboorte van Christus de jaren opnieuw zijn gaan tellen. We hebben het over zoveel jaar voor of na de geboorte van Christus. En daarmee wordt aangegeven, dat die gebeurtenis een beslissend keerpunt is geworden. Dat is wat; wanneer twee ongelovigen met elkaar een datum afspreken, zeg maar op 15 januari 1987, dan eren zij onbewust en onbedoeld ónze Heiland. Maar wij, die Hem kennen, zingen en danken van jaar tot jaar, ieder annus Domini, ieder jaar van de Heer opnieuw, vanwege het wonder van Christus' komst. Maar waar gaat het nu eigenlijk om in dat wonder? Wat ís dan de beslissende vernieuwing die Christus bracht? Wát is er dan zo in de wereld veranderd sinds Kerst? Want U kent allemaal de klachten wel. U hebt ze zelf misschien wel meer dan eens geuit: Wát is er in de wereld en in het leven van de mensen dan precies veranderd? Wat houden die grote woorden in het Nieuwe Testament over het nú van het heil, over de verlossing, over het licht dat is gaan schijnen, over de vervulling van Gods beloften-wat houden die woorden ín? Wélk doel is bereikt? Wélke verwachtingen zijn uitgekomen?
Broeders en zusters, dit is de grote verandering: Dat U niet langer slaven bent, maar kinderen, zonen en dochters van onze Vader in de hemel. Dat is de grote tegenstelling, die Paulus de Galaten wil inprenten. De tegenstelling tussen slaafse gebondenheid en de vrijheid, die de kinderen van God genieten. Van die slavernij heeft Christus ons verlost. En die vrijheid heeft Hij ons geschonken.
Paulus spreekt in Galaten 4 van twee soorten slavernij: Een Joodse en een heidense. Maar in wezen gaat het in beide gevallen om dezelfde slavernij., nl. Het onderworpen zijn aan de wet of het onderworpen zijn aan de wereldgeesten, zoals we lezen in vers 3. Nu is de vertaling "wereldgeesten" niet zo gelukkig gekozen. Waar het om gaat is het onderworpen zijn aan een bepaalde, dwingende gedragscode; het gebonden zijn aan een geheel van geschreven en ongeschreven gedragsregels. Zo van: Als je je daar niet aan houdt en als je dat niet laat, dan lig je er uit. Die regels kunnen eigenlijk van alles zijn. En heel ons leven bestaat ook in het zoeken van een weg door een oerwoud van normen en voorschriften, waaraan je je houden moet om jezelf te kunnen handhaven.
Zo heb je bepaalde fatsoensregels om je in een zeker gezelschap te kunnen handhaven. Of je hebt te maken met een groepscode, die aangeeft welke meningen je je wel of niet kunt veroorloven, als je niet uit de boot wilt vallen. Soms geeft dat grote problemen. Bijv. In de kerk wordt verwacht dat je zo bent, maar op je week, dat je zus bent. Maar als je nu eens mensen van de kerk èn van je werk tegelijk ontmoet, wat dan?
Het gaat hier om vragen als: Wat zullen de mensen zeggen? Hoe moet ik leven en waaraan moet ik me houden om aanvaardbaar te zijn in de ogen van anderen? En dát noemt de Bijbel een situatie van slavernij, van onmondigheid. Je loopt aan de leiband van anderen, van gevestigde opinies, van de groep of van een andere autoriteit. Je dóet zus of zo, je dénkt zus of zo onder druk van je omgeving. Je woont samen en je stemt links, omdat jouw omgéving dat van jou verwacht. Je trouwt en je stemt rechts, omdat het in jouw kénnissenkring zo hoort. Zo probeer je jezelf overeind te houden in de ogen van anderen en van jezelf. Je bent onmondig en slaaf.
Maar die slavernij en die onmondigheid neemt de ergste vormen aan, als je je op die manier tegenover Gód overeind probeert te houden. Op zichzelf is het een pluspunt als je in de gaten krijgt, dat juist God een faktor is om rekening mee te houden. Maar het wordt bedenkelijk, wanneer je notabene Gods eigen goede wet gaat misbruiken om je in zijn ogen acceptabel te maken.
En dat is precies wat de Joden deden. En wat ook telkens weer een gevaar is voor de kerk. Dat de wet, de bekend gemaakte wil van God, wordt gezien als een middel om met God in het reine te komen. Dat is het heidendom in de kerk. En voor dat heidendom is de kerk telkens weer ontvankelijk gebleken. Want de kern van het heidendom is, dat de mens denkt zichzelf te kunnen verlossen, zichzelf acceptabel te kunnen maken in de ogen van de heilige God. Sinds de zondeval is dat de hoogmoed van de mens, dat hij denkt lós van God zich staande te kunnen houden tegenóver God.
Dat is zijn hoogmoed en het is zijn slavenbestaan, waarin de angst altijd ook aanwezig is. De angst: Wat zal God van me vinden, doe ik het wel goed, maak ik het Hem wel naar dezin? Het is de dwaasheid van een kind, dat zich uitslooft in afwassen, bed opmaken, schoenen poetsen, boodschappen doen, ontbijt op bed brengen, auto wassen, enz. En denkt: Nu zullen vader en moeder me vast wel aardig vinden! Zo worden in de heidense godsdiensten de prestaties van de mensen opgeschroefd tot het uiterste om de godheid maar te behagen. Tot het brengen van mensenoffers toe. Het is dan ook een weerzinwekkende uiting van heidens denken als het volk Israel in Micha's dagen op de ontroerende klacht van God meent Gods toorn tot bedaren te kunnen brengen met het aanbod van duizenden rammen, tienduizenden oliebeken, ja zelfs hun eerstgeborenen. God, ziet U wel hoe we ons best doen voor U? Zijn we dan nou weer lief? Maar eigenlijk maakte het Jodendom in Jezus' dagen het nog bonter. Zijn vroomste vertegenwoordigers hielden zich nog stipter aan Gods geboden. Zij plozen zijn wetten uit en verfijnden zijn voorschriften tot een indrukwekkend systeem van regels. Zij maakten bittere ernst met alles wat God ooit bevolen had. O, wat namen zij Gods woorden serieus! Zij vertoonden het beeld van de godsdienstige mens op z'n ijverigst. Als zíj de hemel niet verdienden, wie kon er dán nog komen!
Maar Paulus schuift het driftig opzij. Waardeloos! Uitsloverij! Gestuntel van onmondigen, dat totaal geen zoden aan de dijk zet! Puur heidendom en niets meer! Zo steekt Paulus er de kachel mee aan. IJver zonder verstand! Vuil en drek! Ballast dat zo snel mogelijk overboord moet! Hoogmoed van mensen, die menen zichzelf te kunnen redden en juist daardoor hun eigen redding in de weg staan. De Jood, die de wet misbruikt als een middel om Gods liefde te verdienen, is net zo ten dode opgeschreven als de heiden.
De wet, gemeente, d.w.z. elke gedragscode, elk geheel van regels en normen en waarden maakt ons onvrij. Zélfs de wet van God berooft ons van onze vrijheid wanneer die ons van búitenaf wordt opgelegd, terwijl ons hart er zich tegen verzet. Dan is het een kwestie van: Ik moet doen wat me eigenlijk tegenstaat. Ik moet gehoorzamen zonder vreugde. Plicht wordt tot dwang. De wet op zich opent nooit ons oog voor de goede God. Godsdienst wordt dan een zaak van verplichtingen, die we eigenlijk haten, van werken die konstant op onze onmacht stuk lopen, van schulden waar we ons niet van kunnen bevrijden.
Zelfs het Kerstfeest kan zo'n verplichting worden. Het kan ons een schuldgevoel geven, dat we nog zo weinig in staat bleken om het Kerstfeest van vrede op aarde vorm te geven in persoonlijke en kerkelijke verhoudingen, of in sociale en politieke structuren. We voelen ons bedrukt als we kijken naar ons zelf, naar ons gezin, naar onze kerk en naar wat er van onze idealen terecht gekomen is. Vallen we God eigenlijk niet bitter tegen? Wat moet Hij na twintig eeuwen christendom van ons wel niet denken? Kunnen we Hem eigenlijk wel met onze armetierige levens onder ogen komen?
Ja, gemeente, dat kúnnen we en dat mógen we! Want dat is nu juist de heerlijke betekenis van Kerst: Christus is gekomen om ons weg te halen onder de heerschappij van de wet, die ons opjaagt en voortdrijft tot steeds hogere en onbereikbare prestaties. Want Christus heeft ons de liefde van God verkondigd voor onbeholpen en tekort schietende krukken. Hij heeft ons getoond Gods welbehagen in mensen, die er niets van terecht brengen, die ver onder de maat blijven, die weerzinwekkend zondigen en die op geen enkele manier zichzelf kunnen verbeteren, laat staan de wereld om zich heen.
God, die ons zag ploeteren en stuntelen en ons steeds dieper zag wegzakken in het drijfzand van onze schulden, zond op de door Hem bestemde tijd zijn Zoon. Geboren uit een vrouw. D.w.z. Hij heeft zich onderworpen aan alle bindingen en beperktheden van het menselijk leven- Hij, die God was.
En geboren onder de wet. Hij is vrijwillig slaaf geworden. Hij is de gevangenis binnengekomen, waarin wij ons bevonden. Hij heeft geleefd onder de wet, vanaf zijn besnijdenis tot aan zijn kruisdood. Leven onder de wet- dat is enerzijds een voorrecht, omdat je de wil van God mag kennen. Maar het is tegelijk een oordeel. Het is gevangen zijn in de aanklacht van onvervulde geboden.
Maar met Kerst belijden wij en vieren wij dat Christus daarin gekomen is. Met heel het volk van God, de Jood, de heiden, met U en mij heeft Hij gestaan in het oordeel van zijn Vader. Máár als de grote uitzondering, als de enige die het oordeel aannneemt en draagt. Wégdraagt van allen, die met Hem onder die wet stonden. Zo kocht Hij ons los van de vloek der wet. Wat een waanzin van Israel in Micha's dagen om God hun eerstgeborenen aan te bieden. Want tegenover God staan we altijd met lege handen. En dat is maar goed ook. Want alleen dan hebben we de handen vrij om Góds geschenk aan te nemen: Zíjn eniggeboren Zoon, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet om ons het recht van zonen te geven.
Óf er ook wat veranderd is sinds die eerste Kerstnacht, maar vooral sinds Goede Vrijdag en Pasen en Hemelvaart. Óf er ook wat veranderd is; het heil is gekomen. Onze status tegenover God is veranderd. De gevangenisdeuren zijn wijd open gegooid. De dreiging met de eeuwige dood is veranderd in de zekere belofte van het leven tot in eeuwigheid. Het voortbestaan van deze wereld is verzekerd. Niets kan ons meer scheiden van de liefde van God. Geen wereldse of bovenwereldlijke machten meer, geen dreiging van oorlog of milieurampen meer. Maar ook onze eigen schulden en tekorten niet.
Want we leven niet meer onder de wet, maar onder de genade. We zijn niet meer slaven, die zich uit moeten sloven voor de gunsten van hun heer, maar we zijn kinderen, die zich mogen koesteren in de zekerheid van de liefde van Vader. We zijn niet meer gebonden aan groepscodes, aan gevestigde meningen, aan wat anderen denken en vinden. We zijn vrij! De gevangenis is veranderd in een feestmaal, waarin de gemeenschap met God gevierd wordt.
Amen.
Update: 12 maart 1997.